Al jaren vraagt mijn vrouw me waarom ik het mezelf aandoe: al die stress, zowel mentaal als fysiek. Al zo lang ik mij kan herinneren, ook voor mijn diagnose, verleg ik telkens mijn grenzen, om te zien hoe ver ik kan gaan in mijn poging sociaal aanvaardbaar te zijn en deel te nemen aan de maatschappij. Want, hoezeer ik mijzelf ook een buitenstaander voel, ik hou er van deel uit te maken van een groep. Misschien net omdat het de ultieme, onbereikbare droom is van elke autist om ergens echt bij te horen en aanvaard te worden voor zijn of haar talenten in plaats van uitgesloten te worden omwille van wat minder goed gaat.
Al sinds mijn tienerjaren slaag ik in zowat elke selectie waaraan ik deelneem en word ik, als ik mij aansluit bij een vereniging, snel opgenomen in beheer- en bestuursraden. Ik kan mij genoeg aanpassen aan wat van mij verwacht wordt, omdat ik het elke dag van mijn leven doe in de gewone wereld, om geselecteerd en, uiteindelijk, geaccepteerd te worden en eenmaal ik opgenomen ben in een groep heb ik genoeg compenserende kwaliteiten om mij enige excentrieke trekjes te kunnen veroorloven. Zo is het tot nu toe altijd gegaan.
Ik leg de lat hoog, in alles wat ik doe. Ik wil dat mijn team wint. Ik ben een loyale en meestal optimistische creatieveling en probeer op mijn manier bij te dragen tot het bereiken en overtreffen van onze doelstellingen. Dat vreet energie maar het is de enige manier waarop ik iets kan doen. Op het obsessieve af ben ik bezig met mijn werk. Op een andere manier dan anderen waarschijnlijk, maar niet minder intensief, integendeel. Dat op zich is meestal al redelijk vermoeiend, ook voor anderen.
Niet hernieuwbare reserve
Waar ik mij echter niet bewust van was, dat besef kwam pas op mijn zevenendertigste, was dat mijn voorraad energie niet eindeloos is. Dat mijn tolerantie voor prikkels en spanningen afneemt naarmate ik mijzelf verder voorbij mijn grenzen dwing. Net zoals de dioxines in ons lichaam pas giftig zijn vanaf een bepaald tolerantieniveau, maar daarna niet meer in giftigheid afnemen, zo gaat het ook met lichamelijke en mentale spanningen. Ik heb de indruk dat ik een niet-hernieuwbare reserve heb opgebruikt en dat is een ontnuchterende vaststelling.
Een dag vol energievreters
Vooral de laatste tien jaar stonden zowat al mijn meters constant in het rood. Ik werkte in Brussel en was minimaal twaalf uur van huis weg. Bovendien, en dat geldt voor alle functies die ik bekleed heb, konden externe factoren in enkele minuten tijde mijn volledige dagschema overhoop halen wat het zeer moeilijk maakte enige structuur in mijn dag te brengen of realistisch te plannen.
Voor iemand met een aandachtsstoornis maakte ik het mezelf knap moeilijk door te kiezen voor jobs waarin mijn vermogen me onder (tijds)druk te concentreren op details zonder het complexe geheel uit het oog te verliezen cruciaal waren en ook wat betreft mijn (ingestudeerde en geïmproviseerde) sociale vaardigheden werd ik danig op de proef gesteld. Ook het pendelen zelf, hetzij me concentrerend op het snelwegverkeer en de oneindige zwerm aan voertuigen in de Brusselse spits hetzij de chaotische drukte en eindeloze reeks prikkels van het openbaar vervoer, was een bijkomende energievreter.
Lichamelijke signalen
Terwijl ik teerde op reserves die ik niet had gaf mijn lichaam jarenlang signalen. Steeds meer, steeds heviger. Ik sliep weinig en onrustig, was altijd moe. Later kwam daar het overgeven bij. In het begin af en toe, de laatste jaren dagelijks bij het opstaan. Het was zelfs een deel van mijn routine waarvoor ik vroeger opstond. Dat overgeven hoorde er bij. Ik voelde me ook steeds vaker ziek, tegen de middag had ik hetzelfde gevoel dat je hebt bij het begin van griep: licht verkrampte spieren, transpireren,… ook dat werd dagelijkse kost.
Na enkele jaren werd het griepgevoel erger en kwam ik ’s avonds thuis met pijnlijke, verkrampte en stramme spieren. Ik was mentaal uitgeput omdat ik naast de energie die vereist was om me te kunnen concentreren ook nog eens een meer dan aanzienlijke inspanning moest doen om dat knagende griepgevoel te onderdrukken en te negeren. En tegelijk sociaal aanvaardbaar te blijven natuurlijk.
Het overgeven werd steeds erger. Ik werd soms wakker, midden in de nacht, omdat de spanningen in mijn lichaam zo groot waren dat het overgeven niet langer kon wachten tot de ochtend. Ik had mijn emoties ook niet langer onder controle omdat ik ze al die jaren genegeerd had en mijn gedrag aangepast had aan wat volgens mij het meest aangewezen was voor de gegeven situatie. Ik rationaliseer de meeste emoties net omdat ze zo hevig zijn maar dat kon ik plots niet meer.
Blijven zoeken
Sindsdien blijf ik thuis. Ik kan even niet werken nu. Ik revalideer en rust. Ik blijf bezig met vanalles en nog wat, ik kan niet anders dan bezig zijn want mijn gedachten staan nooit stil, maar ik doe het op mijn eentje, thuis, in een veilige omgeving vol vertrouwde voorwerpen en geluiden. Ik tracht mezelf terug te vinden en de energie op te brengen mijn huis te verlaten en me in de buitenwereld te begeven. Waar elke aspect van wie ik ben, hoe ik me gedraag, welke bewegingen ik maak en welke intonatie ik gebruik belangrijk zijn. Voorlopig lukt me dat moeizaam. Ik hoop dat ik op een of andere manier de verloren reserves weer kan aanvullen maar ik zou niet weten hoe. Ondertussen blijf ik echter wel zoeken 😉