Hoewel ik helemaal niet te klagen heb over de dokters en de diensten van het ziekenhuis, uitgezonderd de pertinente onwil van de meeste secretariaten om te antwoorden op e-mails, is er toch één dokter waar ik altijd met een bang hart naartoe ga: de dokter(s) van de afdeling Otorrinolaringologia, wat wij in België de oor-, neus- en keelarts noemen. Dit is de afdeling die mijn canule plaatste, het buisje waardoor ik adem.
Voor dat buisje moet ik regelmatig op controle en daarbij wordt meer wel dan niet een nieuw buisje geplaatst. Wie mijn vorige blogs gelezen heeft weet dat het geen sinecure is om dat hele ding door dat kleine gaatje te trekken. Wat aan de binnenkant van mijn luchtpijp zit is immers groter dan het buisje, en dus ook het gat dat mooi dichtgegroeid is rond het buisje.
Omdat ik nogal gemakkelijk littekenweefsel aanmaak is het vlees rond dat gat taaier en dikker dan bij de gemiddelde patiënt. Hierdoor komt wat binnenin mijn keel zit ook niet zomaar mee naar buiten en moet het er vaak, naar wat ik voel, uitgescheurd worden. Daar komt heel wat kracht bij te pas en het bloed vliegt, letterlijk, in de haren van de dokter en op de witte muur tegenover de stoel waarin ik zit. Dat dit, zonder verdoving, bijzonder pijnlijk is hoef ik er vast niet bij te vertellen.
Wanneer het littekenweefsel aan de binnenkant van mijn keel te dik wordt, moet ik een operatie ondergaan, onder volledige narcose. In afwachting van die operatie krijg ik een buisje van zes millimeter diameter aangemeten, zon twee millimeter, of 25%, smaller dan dat waar ik normaal door adem, en dat heeft niet alleen invloed op mijn energie en capaciteit om (voor mij) zware inspanningen te doen, ook het spreken gaat moeilijker en ik moet vaker naar adem happen terwijl ik de duur van mijn conversaties drastisch moet inperken.
Na de operatie, waarbij ik in de late namiddag het ziekenhuis alweer mag verlaten, krijg ik een zogenoemd “nachtbuisje” in de keel. Dat buisje, dat ik ook gebruik om te slapen, is zo gemaakt dat het spreken (en roken!) onmogelijk maakt. Een week lang kan ik enkel spreken via gebaren of briefjes. Ik moet zeggen dat ik in die week de dagelijkse telefoongesprekjes met mijn ouders vreselijk mis, ook al gaan die vaak over niets.
Enkele maanden later is het littekenweefsel weer in alle hevigheid terug en wacht mij weer dezelfde routine. Geen wonder dus dat ik een hekel heb aan deze consultaties: bijna altijd zijn ze pijnlijk en ingrijpend. Als kers op de taart moet ik zelf instaan voor mijn patiëntenvervoer (gemiddeld zo’n € 55 per consultatie/operatie) en gaan aan een operatie een viertal consultaties in bijna evenveel weken vooraf. Dat littekenweefsel van mij is dus niet alleen een pijnlijke, maar ook een dure grap, voor wie met twee van één medisch pensioen moet leven.
Ik hoef niet te zeggen dat hartsgrondige rothekel heb aan de horrordokter, waar het bloed, mijn bloed, letterlijk van de muren druipt.