Ik ben altijd al een dromer geweest. Als kind droomde ik ervan striptekenaar of komiek te worden. Ik wou trouwen, een kindje krijgen en naar Canada verhuizen. Ook nu, als volwassene, ben ik niet gestopt met dromen. Dat niet al die dromen realistisch zijn, daar heeft mijn vrouw zich al bij neergelegd. Zij weet dat dromen voor mij belangrijk zijn, al begrijpt ze waarschijnlijk niet waarom. Ik vroeger ook niet, tot ik enkele maanden geleden te horen kreeg dat ik op pensioen zou gesteld worden en dat pensioen minder zou bedragen zijn dan wat de EU als de armoedegrens ziet. Al mijn toekomstdromen, toch de realistische, stortten in. Ik had het gevoel dat ik mijn toekomst kwijt was, ik had niets meer om naar uit te kijken.
Dromen zijn iets waar ik me aan vastklamp. Al heel mijn leven denk ik, weet ik, dat het ooit beter zal worden als ik maar hard genoeg mijn best doe. Ik heb me nooit goed in mijn vel gevoeld maar ooit zal dat wel het geval zijn. Als ik dat diploma haal. Als ik volwassen ben en mijn eigen leven kan bepalen. Als ik slaag voor dat examen. Als ik Euromillions win… Het is gemakkelijker uit te kijken naar morgen dan stil te staan bij het gevecht dat je vandaag voert en nooit zal winnen. Ik kan moeilijk genieten van zaken, zeker niet van alledaagse dingen. Ik ben te druk bezig met mijn strijd tegen mezelf om stil te staan bij wat mooi is. Maar als ik droom zijn de zaken zo mooi, zo overweldigend groots, dat ik ze niet zal kunnen negeren. Als die dromen uitkomen dan zal het moment zo intens zijn dat ik gelukkig zal zijn. En het vooruitzicht van geluk geeft mij rust maar vooral hoop en vechtlust. Ik vecht voor een utopie en net dat zorgt ervoor dat ik blijf vechten. Dat ik niet opgeef als het even tegenzit. Omdat mijn dromen, behalve dan die over Euromillions, grenzen aan het mogelijke. Omdat het zaken zijn die anderen, zonder zo veel moeite te moeten doen als ik maar ook met minder talenten, wel kunnen bereiken of zelfs al bereikt hebben.
Achterom kijken heeft weinig zin en is in mijn geval niet echt opbeurend. Denken aan de toekomst is dat wel, toch zeker als het een mooie toekomst is. En die toekomst bouw ik zelf, tot in het kleinste detail, in mijn gedachten. Dat er een moment komt waarop ook die zeepbel barst tracht ik niet bij stil te staan. Om Jean-Luc Dehaene te parafraseren: dat probleem zullen we wel oplossen als het zich stelt. Waarschijnlijk met een andere droom.